Oplichting is een vorm van misleiding waarbij de dader goederen van het slachtoffer afhandig maakt door gebruik te maken van specifieke oplichtingsmiddelen. Oplichting is strafbaar gesteld in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht.

Welke oplichtingsmiddelen worden genoemd in de wet?

De wet noemt vier oplichtingsmiddelen:

1.Het aannemen van een valse naam.

2.Het aannemen van een valse hoedanigheid.

3.Het toepassen van listige kunstgrepen.

4.Oplichting door middel van een samenweefsel van verdichtsels.

Wat houden deze oplichtingsmiddelen precies in?

Valse naam en valse hoedanigheid: Hierbij gaat het om handelingen van de dader die een ander misleiden over de identiteit of hoedanigheid van de verdachte. Het doel is misbruik maken van die ander.

Samenweefsel van verdichtsels: Dit betreft leugens en misleidende uitingen die bij een ander een verkeerde indruk wekken. Dit gaat verder dan een enkele leugen.

Listige kunstgrepen: Dit betreft feitelijke handelingen die op sluwe wijze een onjuiste voorstelling van zaken creëren, vaak in combinatie met misleidende tactieken.

Waarom beperkt de wet de oplichtingsmiddelen?

De wetgever heeft deze vier middelen specifiek gedefinieerd om ervoor te zorgen dat niet elke onwaarheid strafrechtelijk verwijtbaar is. Het doen van een enkele onware mededeling, bijvoorbeeld in een civielrechtelijke context, leidt niet automatisch tot strafrechtelijke oplichting.

Wanneer is er sprake van oplichting?

Oplichting vereist dat het slachtoffer door het gebruik van een oplichtingsmiddel wordt bewogen om een goed af te staan, een dienst te verlenen, gegevens te verstrekken, een schuld aan te gaan of een schuld te laten vervallen. Als het slachtoffer, gezien zijn eigen gedragingen of kennis, de misleiding had kunnen doorzien, is er geen sprake van strafbare oplichting. Het strafrecht beschermt geen “pure dommigheid.”